Campagne voeren tijdens de rectorverkiezingen betekent dat de hele universiteit de kans krijgt alle kandidaten beter te leren kennen. Dat er bijvoorbeeld verschillen zijn in types leiderschap, is nogal logisch. Daarnaast wordt er ook naar stijl gekeken. Volgens sommige waarnemers is dat momenteel de enige manier waarop de drie kandidaten zich van elkaar onderscheiden. Dat lijkt me toch kort door de bocht. Wie de moeite doet om de programma’s grondig te lezen, komt meteen uit op uiteenlopende standpunten en voorstellen. Ik pik er twee uit waar ik mij onderscheid van de andere kandidaten.
Over basisfinanciering denk ik dat er veel misverstanden bestaan. Mocht de KU Leuven een rijke universiteit zijn, dan zou ik als rector met plezier elke ZAP-er jaarlijks een grote som geld geven. Helaas hebben we die financiële middelen niet. Wie pleit voor basisfinanciering, zal dus op andere posten moeten besparen. Je kan een euro immers maar een keer uitgeven en het totale onderzoeksbudget zal de komende jaren niet toenemen. Wat moeten we allemaal opgeven om een redelijk bedrag aan basisfinanciering te voorzien? De lijst van de simulatie-oefening doet mij naar adem happen: startfinanciering, KU Leuven Instituten en kernfaciliteiten, Zuidbeurzen, PDM, Celsa-projecten enz. Dat gaat allemaal op de schop. En niet te vergeten: de sabbaticals. Wie wil dat allemaal opgeven voor een bedrag waarmee je niet eens een voltijdse doctoraatsstudent kan betalen?
Ik begrijp uiteraard dat sommige disciplines zich minder lenen tot projectfinanciering of dat collega’s zich in een moeilijke situatie bevinden wanneer ze op een bepaald moment in hun loopbaan minder succesvol zijn in het verwerven van externe financiering. Mijn antwoord hierop is tweeledig: de huidige vorm van minimale zelf aan te vragen basisfinanciering (bijvoorbeeld om een buitenlands congres te kunnen bijwonen) blijft behouden en tegelijk zetten we – zoveel mogelijk – in op team science. Een team van onderzoekers kan middelen poolen en daardoor startende onderzoekers ondersteunen of solidariteit aan de dag leggen met collega’s die om welke reden dan ook er minder in slagen externe middelen te verwerven. Meer samenwerking is de boodschap.
Daarnaast moeten we durven het huidige allocatiemodel aanpassen. Het dateert immers al van 2012. Wat is er de voorbije jaren allemaal niet veranderd? Alsof de universiteit sindsdien heeft stilgestaan. Momenteel is er geen direct verband meer tussen de prestaties van groepen, faculteiten enz. en de financiële vergoeding die daar tegenover staat. Dat is geen goed bestuur. Tegelijk werkt de Vlaamse regering aan een nieuw financieringsmodel. Beter is als KU Leuven proactief intern aan de slag te gaan zodat we zo goed mogelijk zijn voorbereid en zo veel mogelijk kunnen wegen op het nieuwe beleid. Tot slot moeten we het debat starten over welke parameters moeten worden opgenomen. Houden we bijvoorbeeld ook rekening met maatschappelijke impact (en hoe die te meten) naast onderwijs en onderzoek?
Zo’n nieuw allocatiemodel dient niet om individuele inspanningen te tellen of om kleine maar belangrijke opleidingen te schrappen, iets wat kwatongen durven te beweren. Waarvoor dient het dan wel? Voor mij werkt zo’n aangepast model als een kompas dat ons beleid aan KU Leuven richting geeft. En dat sowieso rekening houdt met specifieke situaties (zoals de positie van geïntegreerde faculteiten), afgestemd is op strategische beleidskeuzes en geleidelijk geïmplementeerd wordt, dus met overgangsmaatregelen. Kortom: moedig, doordacht en empathisch. Wat je van een rector mag verwachten.